Ga naar de inhoud
Home » Blog » 1986 – twee keer Bonkevaart

1986 – twee keer Bonkevaart

Vrijdag 21 februari 1986. Nico en Theo onderweg bij IJlst, vijf dagen voor de officiele Elfstedentocht.

Een stem uit het publiek: “Moet je die kreupele zien – denkt die soms dat hij de Elfstedentocht kan rijden?”
Het is woensdag 26 februari, kwart over zes ’s ochtends. Startgroep vijf is net vertrokken. Tussen duizend schaatsers strompelt mijn broer Nico richting de Zwettehaven. Onder zijn knie: zeven hechtingen, strak ingetapet, nauwelijks buigbaar. De arts had hem gewaarschuwd: “Eén verkeerde beweging en de hechtingen springen open.”

Niet starten was voor Nico geen optie. Wie al eerder kennismaakte met mijn broer Nico weet: zijn liefde voor natuurijs – en voor de Elfstedentocht in het bijzonder – is grenzeloos. Zelfs met beide benen in het gips zou hij nog van start gaan.

Vijf dagen eerder

De kou had Friesland stevig in haar greep. Op veel plekken was het ijs dik genoeg, maar zwakke stukken en de naderende dooi dreigden roet in het eten te gooien. “Wij hebben unaniem de overtuiging dat er dit seizoen geen Elfstedentocht kan worden gehouden,” meldde voorzitter Jan Sipkema op 18 februari. Een dag later kopte de Leeuwarder Courant: “Alleen een Siberisch wonder kan de Elfstedentocht redden.” Maar op dat wonder wilde Nico niet wachten.

“Dan rijden we ’m gewoon zelf,” zei hij.

En dus vertrokken we op vrijdag 21 februari, met mijn Opel Ascona – ooit nog van hem – richting Leeuwarden. Precies een jaar na de tocht van 1985 bonden we onze schaatsen onder bij Boksumerdam, vlak bij de Zwettehaven.

We waren nog geen kilometer onderweg toen ik in een scheur klapte. Mijn linkerschaats was krom. Zo konden we niet verder. Op het ijs viel er niets te buigen, maar in een hek langs het weiland vonden we net genoeg houvast om hem enigszins recht te krijgen. Afzetten ging moeizaam: bij elke slag gleed de schaats weg. Maar ik begon eraan te wennen – alsof je leert fietsen met een kromme trapas.

Pitstop in Bolsward

We reden beurtelings op kop en waren bijna halverwege. De Parregaaster vaart lag vol zand. Onze schaatsen werden bot in een paar kilometer. Na zes uur bereikten we Bolsward. Tijd voor een pitstop.

Bolsward was bekend terrein. Pa Jan en oom Piet hadden er een bloemenwinkel en kwekerij gehad. Ook reden we er vaak doorheen op weg van Sneek naar Longerhouw – een doodlopend dorpje met zeventig inwoners, vijf boerderijen en een kerkje – waar we ons als kind in de vakanties konden uitleven. 

We stapten van het ijs en liepen met onze gehavende schaatsen naar rijwielhandel Kroontje. We vertelden over onze missie, en Kroontje ging direct aan de slag: slijpen, buigen – de hele mikmak.

In een eetcafé werkten we verschillende tosti’s naar binnen. Terug op het ijs viel het tegen: de open en bebloede blaren zorgden voor flink wat pijn. Toch, na een kwartier doorbijten verdween de pijn. De combinatie van rechte schaatsen en tosti’s gaf me vleugels. Zó zelfs dat ik onbedoeld het tempo flink opvoerde. Vlak voor Witmarsum kreeg ik het sein van Nico: “Langzamer, we zijn pas halverwege.”

Blessure

Langs de route was het stil. Geen publiek, geen andere rijders. In Harlingen moesten we een kilometer klunen over de sluizen. Daarna was het even zoeken naar het punt waar we het ijs weer op konden. Gelukkig had Nico de waterkaart van Friesland – inclusief de Elfstedenroute – in zijn hoofd gegrift.

De wind stak op richting Bartlehiem. We reden dicht achter elkaar, om en om op kop.

Tot het misging.

Ik reed in een scheur. Mijn schaats schoot achteruit – en sneed Nico onder zijn knie. Precies op de plek waar ik het jaar ervoor mijn zwaarste inzinking had gehad. Nu was hij de klos.

Het was een diepe wond. Verder schaatsen was onmogelijk. Nico drong erop aan dat ik zou doorgaan. Hij gaf me zijn horloge mee – gekocht in Libanon, tijdens zijn UNIFIL-missie – en verdween, strompelend, door de besneeuwde weilanden naar de dichtstbijzijnde boerderij een kilometer verderop.

Ik schaatste alleen verder. Tussen Bartlehiem en Dokkum hield ik een korte rustpauze onder een brug. Daar raadpleegde zijn horloge — één keer. Daarna raakte ik het kwijt.

De rest van de tocht verliep rustig. Bij de finish op de Bonkevaart boden een paar schaatsers me een lift aan terug naar de Ascona bij Boksumerdam.

Wonden likken

De volgende dag moesten Nico en ik met het eerste van ONS Sneek een oefenwedstrijd spelen tegen BCV in Bergum. Onze trainer – geen schaatsliefhebber – was onverbiddelijk. Nico had met zijn hechtingen een geldig excuus. Mijn blaren en stijve benen telden niet.

In mijn rol als keeper stond ik die dag stokstijf onder de lat op een keihard veld. Een geluk: BCV kwam zelden in de buurt van mijn doel.

Die zaterdagavond vierden we alvast mijn verjaardag – de volgende dag zou ik 21 worden. Nico was erbij. Hij lag met zijn been omhoog op een stoel; de arts had de wond onder zijn knie met zeven hechtingen dichtgemaakt. Schaatsen was natuurlijk geen optie meer.

Siberisch wonder

En toen kwam het wonder: op zondag kondigde Sipkema alsnog de officiële Elfstedentocht af. Nog nooit zo laat in het seizoen. Op dinsdagavond lagen we bij Huib, de verzorger van ONS Sneek, op de massagetafel. Hij maakte onze spieren los en tapete de blaren en Nico’s knie in.

Woensdag 26 februari, vijf dagen na onze alternatieve tocht, stonden we opnieuw aan de start. Dit keer onder ideale omstandigheden: strak winterweer, besneeuwde landschappen, volop publiek. Foppe kon helaas niet meedoen door een blessure.

Ik reed het grootste deel van de tocht alleen, soms even in een groepje. Na tien uur schaatsen kwam ik ongeschonden aan op de Bonkevaart. Irma stond mij daar op te wachten. We hadden elkaar op 1 februari voor het eerst ontmoet. Onze eerste ontmoeting was op het ijs — een tocht van Sneek naar het Heegermeer en terug. Nu liep ze met me mee naar de Frieslandhal. Samen namen we de trein terug naar Sneek.

Nico? Die haalde de finish – ruim voor mij, en met de hechtingen nog intact. Maar het ging hem niet vanzelf. Onze tocht vijf dagen eerder had hem bijna de Elfstedentocht gekost. Voor mij bleek het een perfecte training.  

Elke dag Bonkevaart

Opnieuw had de Elfstedentocht me iets geleerd. De tocht is nooit zonder risico’s: kromme of botte schaatsen door zand en scheuren, blaren, valpartijen, verwondingen. Maar ook: herstel kost tijd. Je hebt momenten nodig om op adem te komen – en mensen om je heen, zoals Kroontje en Huib, die je weer op weg helpen.

En soms heb je een Siberisch wonder nodig – een onverwachte wending die alles verandert. Een pelgrimstocht leeft van dat soort wonderen.
De Elfstedentocht is niet één dag – het is een manier van leven.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *