
De eerst stap op het ijs
Zwart, hard, met ingevroren luchtbelletjes, scheuren, wier, vissen. Dat zijn mijn eerste herinneringen aan natuurijs. De sloot waar ik normaal in kon verdrinken, lag nu bedekt onder een keiharde, doorzichtige plaat. En op die plaat kon je staan. Lopen. Schaatsen. Betoverend bijna. Alsof de wereld even was stilgezet, en ik van bovenaf het onderwaterleven mocht bestuderen. Alsof de sloot iets onthulde wat ze normaal verborgen hield. Een nieuwe wereld ging open.
Proefveld Friesland
De omgeving rond Sneek veranderde al snel in één groot openluchtlaboratorium, waar nieuw natuurijs grondig werd getest. Het driehoekje tussen de Kanaalstraat en de Van Giffenstraat – waar drie slootjes samenkomen – was een eerste proefveld. Dan de weilanden tussen Sneek en IJlst, waar we, gewapend met een polsstok, smalle en brede sloten uitprobeerden. Vervolgens op de schaats, de ondergelopen weilanden langs het Sneekermeer – waar je gerust door het ijs kon zakken zonder te verdrinken. En ten slotte de Sneeker Oudvaart, een alternatief stukje Elfstedenroute, waar je wél kon verdrinken.
Voor ijs- en schaatspret bleek vooral de dikte en het soort ijs van belang. Op slootjes met 2 tot 3 centimeter ijs kon je met een aanloopje meestal droog de overkant halen. Vanaf 4 centimeter werd er geschaatst op ondiep, stilstaand water. En vanaf een centimeter of 8 kon je overal het ijs op. De uitdaging zat in de variatie: ijs is grillig. Inzicht bouw je op door ervaring. Maar zelfs met ervaring kon je nat eindigen. Van de minimale Elfsteden-ijsdikte van 15 centimeter had ik toen nog nooit gehoord.
De taal van het ijs
Ik ontdekte dat er allerlei soorten ijs zijn: bomijs, sneeuwijs, ribbelijs, kruiend ijs, schotsenijs, dooi-ijs, zandijs, zwart ijs… Op kruiend ijs en schotsen kun je niet schaatsen. Ribbelijs en zandijs zijn een ware beproeving. Op zwart ijs schaats je het snelst. En schaatsen bij zonsopkomst, op zwart ijs met een vers laagje sneeuw – dat is pure magie.
Zoals in elk laboratorium ging er regelmatig iets mis. Gelukkig was ik bij mijn moeder altijd welkom als ik weer met een nat pak en onder de blubber thuiskwam. Dat hoorde erbij. Dat ik – samen met broer Nico – midden op de Friese meren een aantal keren door het oog van de naald kroop, was iets wat we thuis maar even lieten rusten.
Water met een geheim
Op school leerde ik dat natuurijs zijn bestaan dankt aan een paar wonderlijke eigenschappen van water.
Waar andere vloeistoffen zwaarder worden naarmate ze afkoelen, wordt water juist weer lichter vanaf 4 °C. Daardoor drijft ijs. En dat is maar goed ook. Als ijs zou zinken, zou het van onderaf groeien. Dan konden we pas schaatsen als de hele sloot – van bodem tot oppervlakte – bevroren was. Daar zijn onze winters veel te mild voor. In dat geval waren we aangewezen op ondergespoten ijsbaantjes, en had niemand ooit van een Elfstedentocht gehoord.
Nog iets bijzonders aan water: je kunt erop schaatsen als het bevroren is. Hoe dat precies kan, is nog niet volledig begrepen. Lange tijd dacht men dat de druk van de schaats een minuscuul laagje water onder de ijzers liet ontstaan, waarover je gleed. Maar dat mechanisme werkt maar tot zo’n -7 °C en verklaart niet alles. De huidige theorie is dat de buitenste moleculen van ijs zich gedragen als een soort vloeibare huid. We schaatsen dus – letterlijk – op een flinterdun laagje water.
Zonder water geen mens
Ook zonder ijs blijft water cruciaal voor de schaatser. Ons lichaam bestaat voor zo’n 60% uit water, verspreid over zo’n 30.000 tot 40.000 miljard cellen. Elke cel is een chemisch fabriekje – geavanceerder dan wat wij ooit kunnen bouwen – en water is daarbij onmisbaar. Daarnaast regelt water onze lichaamstemperatuur en transporteert het voedingsstoffen en afval. Zonder water geen leven. Geen mens. Geen schaatser. Geen Elfstedentocht.
Lopen op vertrouwen
Een bekend Bijbelverhaal vertelt hoe Jezus over het water van het Meer van Tiberias loopt. Zijn discipelen zitten ’s nachts in hun vissersboot midden op het meer vast in harde wind en hoge golven. Plotseling zien ze Jezus komen, lopend over het water. Petrus, vol vertrouwen, vraagt of hij ook mag komen. Hij stapt uit de boot en loopt—tot hij bang wordt voor de wind en het zicht op Jezus verliest. Dan zakt hij weg in het water. Jezus reikt hem de hand. Samen stappen ze in de boot, en de wind gaat liggen.
Schaatsen op natuurijs vereist net zoveel vertrouwen. Je stapt alleen op dat ijs als je zeker weet dat het sterk genoeg is—als ijsmeesters de dikte hebben gemeten, wakken en zwakke plekken hebben gemarkeerd en een veilige route hebben uitgezet. Ook pelgrims beginnen hun tocht pas wanneer ze vertrouwen hebben in de weg. Net als Petrus kun je door het ijs zakken als je struikelt over je eigen onzekerheid en de blik op het doel verliest.
Jezus roept pelgrims op om te zijn als kinderen: kwetsbaar, onbevangen, vol vertrouwen. Dat klinkt gevaarlijk—net als schaatsen op dun natuurijs of lopen over water. Maar wanneer Petrus weer veilig aan boord is en de wind gaat liggen, erkennen zijn metgezellen: “Werkelijk, U bent de Zoon van God!”
Als deze Jezus niet alleen de ultieme IJsmeester is die iedere route voorbereidt, maar ook het ijs zelf – het dragende fundament – waarom zouden wij dan niet durven gaan? Misschien begint elke tocht wel met dat ene: vertrouwen.