
Twee uur ’s nachts. Tien graden vorst. Ik loop met een slaapzak onder mijn arm door de verlaten Koornmarkt in Delft. Geen dronken studenten, geen ijsplezier meer op de gracht. Alleen stilte – en een soort spannende verwachting.
Laat die avond had ik Foppe nog gebeld. “Zouden we niet toch wat eerder gaan? Stel je voor dat we te laat zijn.”
Foppe en ik, allebei eerstejaars Civiele Techniek, allebei Friezen. Hij uit Ysbrechtum, ik uit Sneek. Wielrenner versus voetballer – maar zodra het vroor, waren we allebei schaatsers. We hadden het hele Westland doorkruist over bevroren sloten. Het uitzicht? Kassen in plaats van weilanden. Maar ijs is ijs.
En op maandag 18 februari 1985 kwam het verlossende woord. Na 22 jaar zonder tocht sprak voorzitter Jan Sipkema van de Elfstedenvereniging de legendarische woorden: It sil heve! – Het gaat gebeuren! Donderdag 21 februari zou de 13e Elfstedentocht gereden worden.
Slaapzakken bij de Nieuwe Kerk
We wisten meteen: hier moesten we bij zijn. Eén probleem – we waren geen lid van de Elftedenvereniging. Maar gelukkig: er waren meer startbewijzen dan leden. Niet-leden konden zich dinsdagochtend inschrijven bij de VVV in Delft.
Dus daar lagen we, tegenover de Nieuwe Kerk. Twee uur ’s nachts, slaapzakken in de sneeuw, twintig man voor ons. Terwijl wij wakker bleven van de spanning, vermoed ik dat in de crypte onder de kerk de Oranjes grinnikten.
In de Jordaan
April 2019. Samen met mijn jongste dochter Urit sta ik aan de Jordaan, oostelijk van Jericho. De rivier is hier nauwelijks meer dan een modderstroompje, ver weg van het Bijbelse beeld. Het water stroomt negen kilometer verderop de Dode Zee in.
We kijken toe hoe pelgrims zich laten onderdompelen in dit kniediepe water. Aan beide oevers: met mitrailleurs bewapende militairen. De grens tussen Israël en Jordanië loopt precies door het midden. Ik vraag me af wat er gebeurt als iemand per ongeluk aan de verkeerde kant uit het water stapt.
Johannes de Doper
We zijn in Kasser-Al-Yahud, volgens eeuwenoude traditie de plek waar Johannes de Doper zijn doopmissie begon.
Na de Zesdaagse Oorlog werd het gebied tot mijnenveld verklaard. Pas sinds 2011 kunnen bezoekers hier weer komen.
Johannes leefde als kluizenaar in de woestijn van Judea. Hij droeg een mantel van kameelhaar, leefde van honing en sprinkhanen. Zijn missie werd al 700 jaar eerder voorspeld door de profeet Jesaja: “Hoor een stem roept: Baan voor Jahweh een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God!”
En dan klinkt uit zijn mond een roep die doet denken aan: It sil heve! Mensen komen van heinde en verre. Hij doopt ze, moedigt ze aan: begin een nieuw leven en laat je dopen want Gods nieuwe wereld is dichtbij!
Wat moeten we dan doen?
De mensen vragen: “Wat moeten we doen, Johannes?”
Zijn antwoord is helder. “Heb je twee hemden? Geef er één aan degene die niets heeft. Heb je eten? Deel met degene die honger heeft.”
Tollenaars: vraag niet meer dan toegestaan.
Soldaten: wees tevreden met je loon en blijf van andermans spullen af.
Hij is ongepolijst, fel. Zelfs de religieuze leiders moeten eraan geloven: ‘Adderengebroed!’
Geen vrome praatjes, maar praktische keuzes. Johannes spreekt, en mensen luisteren. Sommigen met koude voeten, anderen met een warm hart.
Zou het nu nog kunnen?
Wat als Johannes vandaag op het Binnenhof stond? Of op de Dam? Zou iemand luisteren? Zou iemand zich laten dopen in een gracht of kanaal? Misschien wel.
Toen Jezus later vanaf de Olijfberg ten hemel voer, bleven zijn leerlingen hem nakijken. De Bijbel zegt dat er twee mannen in wit verschenen en zeiden: “Mannen uit Galilea, waarom staan jullie omhoog te kijken naar de hemel? Deze Jezus, Die van jullie opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als jullie Hem naar de hemel hebben zien gaan.”
Misschien kijken ook wij soms omhoog, zoekend naar tekenen van hoop. En dan klinkt het opnieuw: It sil heve!”