Ga naar de inhoud
Home » Blog » Schaatsen en de Biblebelt – over geloof, natuurijs en gewetensvragen

Schaatsen en de Biblebelt – over geloof, natuurijs en gewetensvragen

Fragment uit de documentaire Zwart IJs. Drie generaties Klompmaker op de ‘ijsbaan van God’.

‘God loat dat nie toe. Hij heeft daar zeker de hân in. God heeft overal de hân in. Zo zie ik dat tenminste. Misschien wil jij nog iets zeggen, vrouwe? Jij mag ook wel wat zeggen.’
‘Ja, nou… dat is moeilijk. Maar de Elfstedentocht, dat vond ik eigenlijk wel fijn, dat-ie niet doorging.’

Wie dit hoort, denkt misschien aan een strenge actiegroep als Hak een wak – maar niets is minder waar. Dit zijn de Klompmakers: marathonschaatsers en natuurijsliefhebbers in hart en nieren.

Bovenstaand fragment komt uit de slotminuten van de documentaire Zwart IJs van Geert Jan Lassche. Daarin onderzoekt hij de relatie tussen natuurijs en orthodox-christelijk Nederland. Hij volgt een handvol gelovige schaatsers uit de Biblebelt, elk met hun eigen karakter en eigenaardigheden: de familie Klompmaker, Geert-Jan van de Wal, en René Ruitenberg. Het toeval wil – of heeft God daar de hand in? – dat de ‘bijna-Elfstedentochtwinter’ van 2012 nét binnen het tijdsbestek van de opnames valt. Als de tocht door zou gaan, zou dat mogelijk – voor het eerst – op een zondag zijn.

Schaatsen zit in het bloed

Bij de familie Klompmaker zit het schaatsen in de genen. Opa Jan en zoon André zijn voormalig marathonschaatsers, en kleinzoon Aleid lijkt in hun sporen te treden. Hun liefde voor natuurijs is diepgeworteld. Uren op de kunstijsbaan gelden slechts als voorbereiding op het echte werk: de ‘ijsbaan van God’.

Hoewel het lijf van opa Jan begint te protesteren, doet hij nog trouw zijn droogoefeningen op de schaatsplank in de werkplaats. In het begin van de documentaire keurt hij eigenhandig het ijs op een boerenslootje voor het huis. Het houdt! Het goede nieuws wordt per draaischijftelefoon rondgebeld: we kunnen los.

Even later zien we de Klompmakers in schaatskleding door de weilanden richting het Veluwemeer lopen. Drie generaties, één doel. 

Zoon André raakt zichtbaar ontroerd als drie generaties Klompmaker tegelijk over het Veluwemeer glijden. ‘Je voelt je één met de natuur, één met Gods schepping.’ Hij werkt in een schaatsspeciaalzaak – een lastig beroep voor een natuurijsliefhebber. Juist als het ijs ligt, is het topdrukte in de winkel. Eén keer waagt hij zich in de vroege ochtend aan een tocht, en zakt prompt door het ijs. Gelukkig heeft hij genoeg kunnen trainen om bij de masterkampioenschappen alsnog een bronzen plak te halen.

Toch is er niet alleen vreugde. Er is ook zorg. Over Andre’s jongste zoon, bij wie het in de hersenen ‘niet gaat zoals bij een normaal mens’. Over de vraag of schaatsen een afgod wordt – waarvoor de dominee nadrukkelijk waarschuwt. En over schaatsen op zondag. André worstelt daar hevig mee. Niet omdat hij dan zelf schaatst, maar omdat hij door de week schaatsen verkoopt aan mensen die hij op zondag het ijs op ziet gaan.

Aleid neemt het wat luchtiger. Als hij op zondag naar de kerk is geweest, ziet hij geen bezwaar in een avondwedstrijd. Hij speelt orgel in de kerk en brengt veel tijd door met opa Klompmaker. Opa maakt zich zorgen over de eeuwige dood. ‘Daar is altijd pijn. Als je niet uitverkoren bent, kom je in de hel. Kon ik het maar kopen.’

De no-nonsense doordouwer

Geert-Jan van de Wal komt van Urk. Hij heeft, naar eigen zeggen, twee talenten van de Heer gekregen: schaatsen en koeien melken. In allebei wil hij uitblinken. Geert-Jan is een vechter. Hij overleefde een ernstig ongeluk op de boerderij en komt het best tot zijn recht onder barre omstandigheden – dan gaat hij door tot hij er bijna letterlijk bij neervalt.

Op 1 januari 2010 wint hij de Veluwemeertocht. In de winter van 2012 geldt hij als een van de topfavorieten voor de Elfstedentocht – mocht die doorgaan.

In zijn sport is Geert-Jan bloedfanatiek. Maar de dominee ziet dat fanatisme niet terug in zijn kerkbezoek of in de manier waarop hij samenleeft met zijn toekomstige vrouw. Zijn geloof staat, zoals hij het zelf noemt, ‘op een laag pitje’. Of je wel of niet op zondag moet schaatsen? Geen issue voor Geert-Jan.

De trotse pauw

René Ruitenberg is een succesvol marathonschaatser. Hij wint grote prijzen op kunst- en natuurijs. In de Elfstedentocht van 1997 eindigt hij als dertiende – maar het geluk lacht hem niet toe. Door een gemiste stempelpost verdwijnt zijn naam uit de einduitslag.

René is een charmeur en een vechter. Het gaat hem om de kick van de overwinning, het prijzengeld, de eer. Alles moet daarvoor wijken. Als getrouwde man leidt hij een losbandig leven, ver verwijderd van het zware gereformeerde milieu waarin hij opgroeide.

Maar dan gebeurt er iets wat alles op z’n kop zet: zijn schoonzus Ali komt onverwachts om het leven bij een verkeersongeluk. René stort in. Plotseling ziet hij glashelder wie hij is geworden – en hoe hij leeft. Hij besluit het roer radicaal om te gooien. Hij gaat Jezus volgen.

Na zijn bekering maakt hij het goed met zijn vrouw Mirjam. Samen zetten ze zich in voor Stichting Geloofshelden. René wordt voorganger in een evangelische gemeente. Overal in het land vertelt hij zijn verhaal: over de trotse pauw die hij was, over Ali, en over Jezus. Het zware gereformeerde milieu schudt hij moeiteloos van zich af – en het evangelische omarmt hij met hetzelfde gemak, inclusief de eigenaardigheden die daarbij horen.

Op zondag sport hij niet meer. Behalve – misschien – als de Elfstedentocht doorgaat. Daar zou hij een uitzondering voor willen maken.

Niet iedereen is overtuigd van zijn nieuwe koers. Opa Klompmaker fronst: ‘Hij heeft het altijd bij het rechte eind. Het is altijd ik, ik, ik.’ Geert-Jan spreekt van een feelgoodverhaal en noemt het een businessmodel. 

André Klompmaker is zichtbaar verbaasd als hij hoort dat de ‘nieuwe’ René tóch op zondag zou schaatsen. Alleen de jonge Aleid reageert oprecht enthousiast: ‘Het is echt en puur. Super.’

Mag je op zondag schaatsen?

Stel je voor dat Jezus vandaag op aarde rondliep. Dan konden de Klompmakers, Geert-Jan van de Wal en René Ruitenberg Hem het direct vragen: Mogen we op zondag schaatsen? En als het eigenlijk niet mag – mogen we dan voor de Elfstedentocht een uitzondering maken?

Jezus kreeg in zijn tijd wel lastiger vragen. En Hij had de gewoonte om met Zijn antwoord nét iets dieper te gaan dan de bedoeling van de vraag. Neem de kwestie van het belastinggeld voor de Romeinse keizer.

Vertegenwoordigers van de Farizeeën en de Herodianen kwamen Hem opzoeken met een strikvraag. De Farizeeën waren religieuze scherpslijpers met een hekel aan Jezus. De Herodianen, politieke volgelingen van koning Herodes, die nauw met de Romeinen samenwerkten – een houding die in die tijd als verraderlijk werd gezien.

Hun vraag: Moeten we belasting betalen aan de keizer of niet?
Israël was toen bezet door het Romeinse Rijk. De Joden betaalden belasting aan keizer Tiberius, met een munt waarop zijn beeltenis stond en een opschrift dat hem goddelijke status toedichtte.

Een simpel ja zou Jezus tot meeloper maken. Een simpel nee tot opstandeling.

Wat van de keizer is, wat van God is

Jezus vraagt om een munt en houdt die omhoog.
“Van wie is dit beeld en opschrift?” vraagt Hij.
“Van de keizer,” antwoorden ze.
“Geef dan aan de keizer wat van de keizer is,” zegt Jezus, “en aan God wat van God is.”

Het volk is verbijsterd. En druipt af.

De munt draagt het beeld van de keizer – dus, zegt Jezus, laat die dan ook aan hem. Maar tegelijk legt Hij er iets veel groters onder: geef aan God wat van God is. En dat ben jij.

De toehoorders wisten precies wat Hij bedoelde: de mens is geschapen naar Gods beeld. Zoals de munt het stempel van de keizer draagt, zo draagt ieder mens het stempel van God.

De echte vraag is dus niet of je belasting moet betalen aan de keizer.
Maar: ben je je er in alles wat je doet van bewust dat je eigendom bent van God?

Van Elfstedentocht naar pelgrimstocht

Een simpele vraag over schaatsen op zondag kan dan ineens veel dieper gaan – en raken aan iets wat alle Klompmakers, Van de Wals en Ruitenbergs in deze wereld bezighoudt.

“Kon ik het maar kopen,” zei opa Klompmaker, verlangend naar zekerheid over het uitverkoren zijn. Wat zou Jezus tegen de ‘Klompmakers’ van deze wereld zeggen?

Misschien wel dit: het kruisje – niet dat van de Elfstedentocht, maar van Mijn overwinning – is niet te koop. Ik heb er al voor betaald. Je krijgt het van Mij als je met lege handen komt. Je krijgt het voor niets, maar het is wél jouw verantwoordelijkheid om het aan te nemen.

Dat is het begin van de reis. Samen met al die andere pelgrims.

En wat zou Hij zeggen tegen alle de Geert-Jans van deze wereld van wie het geloof ‘op een laag pitje’ staat?

Misschien wel dit: Zoals bij een Elfstedentocht geldt ook voor het geloof: half rijden geeft weinig voldoening. Voluit gaan – dáár zit de vreugde. Je bent van Mij. En als je je volledig richt op het volbrengen van die tocht – langs de weg die Ik wijs – zul je er onderweg van genieten. En ligt er aan het eind een overwinningskrans voor je klaar.

En tegen de René Ruitenbergs in de evangelische wereld?

Jouw pelgrimstocht draait – net als de Elfstedentocht – niet om het ene hoogtepunt na het andere, langs feestlocaties onderweg. Maar om de kleine dingen die je onderweg met je hele hart doet.
Alsof je ze voor Mij doet.

En hoe zit het nou: mag je op zondag schaatsen – of alleen voor de Elfstedentocht?

Of je nu besluit te rijden of niet: de hemel valt niet om.

En wie weet… besluit de kerk zelfs zaterdagochtend samen te komen. Dan kunnen we zondag op pad – schaatsend, klunend, koffie delend – en Jezus gewoon meenemen.

Want wie denkt dat Hij zich opsluit in een kerkgebouw, vergist zich in de grootheid van Gods goedheid.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *